Groei en ontwikkeling maisplant wordt veelal bepaald door de temperatuursom
Gewas en verzorging
De groei en ontwikkeling van de maïs wordt veelal bepaald door de temperatuursom. Daarnaast spelen de volgende omgevingsfactoren ook een belangrijke rol: daglengte, lichtintensiteit, vochtvoorziening en nutriëntenvoorziening.
Temperatuursom bepaalt de bloei én de afrijping
De temperatuur beïnvloedt in sterke mate de ontwikkeling en groei van het gewas. Bij hogere temperaturen zal de maïs sneller kiemen en vroeger bloeien. Een vroeger bloeiend gewas zal ook een hoger kolfaandeel en daarmee een hoger zetmeelgehalte en voederwaarde opleveren. Ook de afrijping verloopt bij een hogere temperatuur sneller waardoor er eerder geoogst kan worden.
Uit ouder onderzoek komt naar voren dat de temperatuursom(temperatuur vanaf >6oC) gemeten vanaf de dag van zaai een goede graadmeter is voor de ontwikkeling van de maisplant. Globaal kan worden gesteld dat snijmais oogstrijp is wanneer de totale temperatuursom in de buurt komt van 1500 oC. Het bloeitijdstip ligt in de buurt van 830 oC.
In de maismonitor zullen we wekelijks de temperatuursom vermelden.
Lage temperatuur in voorjaar remt de groei
Bij temperaturen van 15 oC en lager neemt met name bij jonge maïsplanten de activiteit van de groeiprocessen sterk af. Vooral in combinatie met een hoge lichtintensiteit kan een sterke geelverkleuring van het gewas optreden, omdat de vorming van bladgroen achterwege blijft. Ook kan de plant paars verkleuren, als gevolg van fosfaatgebrek. Als de temperatuur weer stijgt is fosfaat weer beter beschikbaar en zullen de verkleuringen snel verdwijnen. Toch zie je vaak wel dat het gewas de tijd nodig heeft om te herstellen van koude periodes.
Door de goede weersomstandigheden na het zaaien heeft de laat gezaaide snijmais dit jaar nauwelijks groeiachterstand opgelopen.
Latere zaai leidt tot langere planten
Maïs is een korte dagplant. Dit betekent dat ze sneller in bloei komt bij kortere dagen. De reactie op de daglengte is rasafhankelijk. Zo hebben vroege rassen in het algemeen minder behoefte aan korte dagen dan laatrijpe rassen. Langere dagen in de periode tot aan het 4-5 blad-stadium leiden in het algemeen tot meer bladeren per plant én langere planten. Dit is onder meer het geval bij verlate zaai.
Goede vochtvoorziening tijdens bloei leidt tot hoger kolfaandeel
Tussen gewasproductie en waterverbruik bestaat een direct verband. In Nederland heeft maïs een vochtbehoefte van 160 à 190 liter per kg oogstbare drogestof. Bij maïs is een vochttekort rondom de bloei zeer schadelijk. Droogte tijdens de bloei leidt tot een slechte korrelzetting en dus tot een laag kolfaandeel én een laag zetmeelgehalte. Bij de bloei is het vochtverbruik maximaal. Beregenen van snijmais is juist in deze periode het meest efficiënt.
Op zandgrond is de productie over het algemeen sterk afhankelijk van de vochtvoorziening gedurende het groeiseizoen. Bij onvoldoende vocht sluit de plant de huidmondjes geheel of gedeeltelijk waardoor de productie en de opname van nutriënten terugloopt. Bij droogte na de bloei zal de korrelvulling minder goed verlopen. Droogte en de daarmee gepaard gaande hogere gewastemperatuur leidt ook tot een versnelde veroudering van de celwanden en daarmee tot een lagere celwandverteerbaarheid. In welke mate de gewasgroei hierdoor wordt beïnvloed hangt af van de bewortelingsdiepte, de hoeveelheid gemakkelijk beschikbaar vocht in het doorgewortelde profiel en het verdampingsniveau.
Hogere lichtintensiteit in het najaar geeft hogere voederwaarde
Tijdens het assimilatieproces wordt lichtenergie omgezet in koolhydraten. De totale hoeveelheid licht die de plant in het groeiseizoen opvangt, hangt in sterke mate af van de weersomstandigheden. Door de in vergelijking met andere gewassen relatief trage jeugdontwikkeling laat maïs in de voorzomer veel licht onbenut. Pas eind juni, begin juli is er sprake van een volledige lichtonderschepping. Daardoor is de potentiële productie van maïs iets lager dan van gewassen met een langer groeiseizoen. Maïs is echter een C4-gewas. Dit betekent dat het licht ook bij hoge temperaturen en hoge lichtintensiteit nog efficiënt wordt gebruikt.
In het najaar neemt de lichtintensiteit af. Gemiddeld is in Nederland rond 10 oktober de lichtintensiteit dusdanig laag dat er geen extra productie meer plaatsvindt. Ook de verteerbaarheid van de totale plant zal dan niet meer toenemen. Naarmate we echter een relatief zonnig, maar koud weer hebben in het najaar zal de instraling voldoende kunnen zijn om de productie op gang te houden zodat het kolfaandeel hoger wordt. Het zetmeelgehalte en de voederwaarde van de gehele plant zijn dan eveneens hoger.
Hoge temperaturen in najaar versnellen het verouderingsproces.
Bij hoge temperaturen in het najaar gaat het verouderingsproces van de celwanden sneller, waardoor de celwandverteerbaarheid dus sneller afneemt. De optimumtemperatuur voor het fotosyntheseproces ligt tussen 25 en 30 oC. De minimum en maximum temperatuur bedragen respectievelijk 8 en 40 oC.